De Passagier 

Gebogen over het schaakspel bromde de oude man zachtjes, zijn ogen gesloten, alsof hij diep in zijn geheugen moest graven naar het verhaal. Dit deed hij iedere keer, en hoewel ik wist dat het toneel was -de oude man had een geheugen als een tiener- werkte het iedere keer weer: het gaf het verhaal draagkracht bij, een zwaarte. Alsof het uit zo'n diep verleden kwam, dat deze oude man, en oud was hij, klein en verschrompeld, waarschijnlijk de enige was die het zich nog herinnerde.
        "Lang, lang geleden", begon hij uiteindelijk, "in een land hier ver vandaan..."
        "Een sprookje?", zei ik op een verkeerde toon, bijna verwijtend. De oude man keek me serieus aan. En ik maakte een gebaar wat zoveel moest betekenen als 'sorry, ik zal niet meer onderbreken, heb nogal slecht geslapen vannacht, verder ook veel aan mijn hoofd, ik had beter moeten weten, alstublieft, gaat u door'.
         "...was er eens een jong echtpaar. Een gezonde man met een dikke snor en stevige onderarmen en een blonde vrouw met grote ogen en ronde heupen. Na de feestelijke bruiloft was de vrouw al snel zwanger en ze stond nu op het punt een kind te baren.
         "Er traden geen complicaties op. Het leek een gezond jongetje dat gezond krijste na een tik op de billen van de dokter. De vrouw herstelde snel en vertroetelde haar kind dagelijks en het kind liet zich vertroetelen.
         "De zon kwam op en ging onder, en het werd lente en zomer en de jongen groeide gestaag. Hij speelde met vriendjes en was nu al weer tien jaar. Een kwiek kereltje dat in bomen klom als de beste en zijn moeder dikwijls hielp in het huishouden.
         "Maar wanneer de vader 's avonds thuiskwam van zijn werk in het veld en de jongen op hem afrende en in zijn armen sprong, keek de moeder bezorgd. Aan tafel gezeten bij het eten luisterde de jongen naar de gesprekken van zijn ouders. Zijn moeder werd echter stiller en stiller. Wanneer de jongen 's avonds in bed lag, hoorde hij zijn vader haar wel eens vragen wat er aan de hand was, maar zijn moeder ging een antwoord uit de weg. En zo gingen de jaren voorbij.
         "De jongen was nu van huwbare leeftijd en hij kreeg een eerste vriendin. Een goedlachs meisje en de jongen lachte met haar mee. Langzaam echter werd ook het meisje stiller en bedachtzamer. Het viel de vader op dat het meisje en de moeder vaker en vaker elkaar bezorgde blikken toewierpen.
         "Het was nu winter en het meisje hielp de moeder zwijgzaam in de keuken. Van buiten klonk het geluid van de jongen die hout hakte. De vader zat in zijn stoel met een krant in zijn handen, maar las geen woord. Met een zucht legde hij de krant neer en liep op de vrouwen af. Hij wilde duidelijkheid en vroeg de vrouwen wat hen dwars zat, al die tijd. Beide vrouwen zwegen. De vader hield echter aan, tot zijn vrouw hem vroeg of hij nooit wat vreemds aan hun zoon had gemerkt. 'Er is iets mis met onze jongen', zei ze hem. 'Ha! Hoor je dat?' bulderde de vader, 'Daar buiten? Er is niets mis met iemand die zo hout kan hakken!' 'Het is vreemd.' zei het meisje toen, 'Het zijn zijn ogen...', maar ze wist niet wat verder te zeggen. 'Het...het is onze zoon niet', zei de moeder toen, en bloosde, met tranen in haar ogen. De vader was stomverbaasd. 'Als ik in zijn ogen kijk,' ging de moeder verder, 'zie ik onze zoon. maar de jongen die daar hout hakt, de jongen die aan onze eettafel zit, en praat en lacht, is...' De vader zei nog altijd niets en begon te twijfelen aan de geestelijke gezondheid van zijn vrouw. 'Zijn ogen zijn anders,' zei het meisje toen, 'als hij lacht, lachen zijn ogen niet. Als hij mij...lief heeft, zijn het niet zijn handen die mij strelen. Hij loopt en drinkt en lacht als alle anderen, maar...zijn ogen zijn als van een man die jarenlang opgesloten heeft gezeten. Zijn ogen lijden en willen schreeuwen, maar zijn mond glimlacht en doet alsof er niets aan de hand is en maakt grapjes. Altijd zie ik die pijn in die ogen en het wordt erger en erger. Alsof...alsof hij opgesloten zit in dat lichaam en niets kan doen.'
         "Niet lang daarna kwam het meisje niet meer bij het gezin langs, en ze wilde de jongen niet meer zien. De jongen lachte en dronk wijn en vond al snel een nieuw meisje.
         "Ook de vader keek nu steeds bedachtzamer naar de jongen. Ook hij zag nu de ogen van de jongen en de wanhoop die daar uit sprak. En het werd stiller en stiller in het huis."
         De oude man schraapte zijn keel en keek naar het schaakspel. Hij zette een pion een stap vooruit. Een zet van weinig betekenis. Ik vroeg me af of zijn verhaal nu af was. Hij keek op, keek me een moment aan en lachte. "Die jongen," zei hij, "dat ben jij!" Ik vergat welk stuk ik wilde zetten en keek hem verontwaardigd aan. "Die jongen," zei hij met een weemoedige glimlach,"ben ik. Wij zijn allen die jongen." En weer lachte hij. "De grootste truc van de natuur, of God, wat je wil! De illusie dat we zijn wie we zijn. Dat ik die pion kan zetten als ik wil, maar voor hetzelfde geld m'n loper kon zetten!" En weer lachte hij, wat ik een beetje overdreven vond. "Dat wij vrij zijn. Dat onze gedachten van ons zijn. Zoals wij geen invloed hebben op onze spijsvertering, op onze bloedsomloop, onze hartslag, zo hebben we net zo min invloed op onze dromen, onze ideeen, onze gedachten of ons handelen. Allen zijn we slechts biljartballen op de tafel des levens. Hele kleine biljartballetjes op de immens grote, tijdomspannende tafel van het grote geheel. Actie, reactie, het universele principe. Zoals ik mijn Koning moet zetten wanneer deze schaak staat, zo gaan aan al onze handelingen, zelfs de kleinste handeling, of ik opsta van deze stoel of aan mijn neus krab, een motief vooraf. Wij zijn slechts aanschouwers, bewuste passagiers in een lichaam en geest welke hun eigen gang gaan. Wees de illusie dat we vrij zijn dankbaar, jongen!"
         Het duurde even voor ik een volgend stuk zette. Andere gedachten drongen zich aan me op. Ik wilde me op het spel concentreren, maar... Verdomme. Dit betekende alleen maar dat hij gelijk had. Ik wilde een tegenwoord geven, maar er kwam niets in me op. Ik zette een stuk, geen idee welke, stond op en zei: "Ik ben vrij om op te staan en weg te lopen, oude man."
         Maar terwijl ik weg liep, begreep ik dat ik ook hiermee zijn waarheid onderstreepte.


Boy Phaff, 2006.

   
   
   
   
 
 
 
 
 
 
 
 
 
   
   
   
   
   
   
   
   
       
 
 
 
 
     
 
< terug